InleidingVeengronden komen voornamelijk voor in Noord- en Zuid-Holland, Friesland en Drenthe. De oppervlakte was vroeger aanzienlijk groter, maar vanwege erosie door zee en rivier, en door afgraven is veel veen verdwenen.
Er zijn meerdere soorten veen:
Naast de bovengenoemde veensoorten is er ook rietveen
dat wordt gevormd onder brakke omstandigheden bij de kust.
Na de veenvorming is veen bruin van kleur, niet gerijpt (makkelijk door de vingers te knijpen) en de oorspronkelijke plantenresten zijn nog goed te herkennen. Komt het veen in contact met lucht omdat het bijvoorbeeld wordt ontwaterd en voor landbouw in gebruik genomen, dan vinden de volgende processen plaats:
1. Verwering
Door luchttoetreding oxideren de makkelijk oxideerbare organische verbindingen en wordt het materiaal zwart. Verwering is een onomkeerbaar proces. Verwering kan snel optreden bij luchttoetreding. Komt bruin veen in contact met de lucht, dan wordt de buitenkant binnen enkele minuten zwart.
2. Rijping
Na de veenvorming bevat veen veel water. Bij indroging verdwijnt water en komen de bodemdeeltjes dichter op elkaar te liggen. Bij volledige rijping is veen niet meer tussen de vingers door te knijpen. Rijping is onomkeerbaar.
3. Veraarding
Bij voldoende lucht in de bodem kan het bodemleven zich ontwikkelen en worden de plant- en dierresten verteerd. Wanneer niet meer zichtbaar is welke planten aan veenvorming bijdroegen, is het materiaal veraard. De dikte van de veraarde laag bepaalt mede de bodemkwaliteit van een veengrond. Tijdens het veraardingsproces gaat wel een deel van het materiaal verloren en komt de oppervlakte lager te liggen
Het bodemprofiel
Globaal zijn bij veengronden drie lagen te onderscheiden. In onderstaande afbeelding zijn ze als afzonderlijke kluiten neergelegd
Drie voorbeelden van een niet verweerde, niet gerijpte, niet veraarde diepere laag:
Voorbeeld van een deels verweerde, deels gerijpte, deels veraarde diepere laag
Voorbeeld van een deels verweerde, deels gerijpte, deels veraarde diepere laag
Bovenstaande twee kluiten van verweerde, gerijpte en veraarde grond onder gras laten zien dat er grote verschillen in doorworteling voor kunnen komen. De oorzaak van dergelijke verschillen is veelzijdig. Berijden onder te natte omstandigheden is de belangrijkste, maar maïsteelt of teveel vee op een moment dat dat nog niet kan is soms ook de oorzaak. Het achterwege laten van mest die het bodemleven voedt speelt ook een rol. Vaak is het een samengaan van meerdere ongunstige maatregelen die elkaar versterken.
Indrogend veen
Indrogend veen wordt overal in West-Nederland aangetroffen, maar ook elders: randen van veenkoloniën en in het buitenland de Po-vlakte in Italië en in Indonesië op Java en Sumatra. Het probleem is dat na indrogen het veen moeilijk weer water opneemt. In april bijvoorbeeld kan de grond kurkdroog zijn. De grond is korrelig en het contact tussen wortel en bodem verdwijnt. Er kan bovenin wortelvilt ontstaan. Het verschijnsel treedt vooral op bij een pH-KCl van 3,3 – 4,5 en een Fe-gehalte van meer dan 4%. Het verschijnsel wordt niet veroorzaakt door krimp van humus of dicht opeen zitten van deeltjes, maar wel door colloïdale humus die een soort watervaste lijm vormt. De oplossing voor dit probleem in het verleden was het gebruik van toemaak (een mengsel van bagger en stalmest) die het bodemleven stimuleert en verhoging van de pH-waarde door gebruik van kalk. Belangrijk is ook dat het grondwater niet te laag staat in de zomer.
Knippigheid
Knippigheid komt voor op plaatsen waar vroeger klei werd afgezet in een rietmoeras met brak water. Het komt in het hele veengebied van West-Nederland voor, zelfs tot in de buurt van Utrecht. Door knippigheid kan de bodemstructuur zeer slecht zijn door een overmaat aan geadsorbeerde natrium en magnesium aan de klei. Om de structuur te verbeteren werd vroeger toemaak (een mengsel van bagger en stalmest) toegepast. Nu dat niet mogelijk is kan kalk de bodemstructuur wat verbeteren. Verder is stimulering van het bodemleven van belang.
Maatregelen
Inleiding
De eigenschappen van de bodems in het veengebied verschillen sterk van die van zand en klei. Het hoge organischestofgehalte en de waterhuishouding zijn geheel anders. Verder moet voorkomen worden dat het materiaal verdwijnt door oxidatie. Een aantal maatregelen die hier specifiek betrekking op hebben worden in het volgende besproken.
Toemaak
In de Nederlandse landbouw krijgt de organischestofvoorziening veel aandacht. De bodemkwaliteit wordt er sterk door bepaald en aan maatschappelijke eisen rond milieu en klimaat kan beter worden voldaan door een goed organischestofbeheer. Er wordt daarom veel waarde aan het organischestofgehalte gehecht. Interessant is dat het evenwel niet om het gehalte alleen gaat, maar ook om de organischestofkwaliteit. Organische stof is in veengronden ruim voorhanden. Toch wordt er sinds het begin van de ontginning bemest met organischestofrijke mest. Deze stimuleert het bodemleven en dat is essentieel voor een goede bodem. Het centrale product was gedurende vele eeuwen de toemaak. Toemaak is een mengsel van slootbagger en stalmest. Stadsafval werd hier ook vaak aan toegevoegd. Toemaak was van belang voor de verzorging van het bodemleven, de basis voor de veraarding, en bevatte ook voedingsstoffen. Drie verschijnselen benadrukken het belang van toemaak in het verleden:
- Er zijn veensoorten met geheel verschillende eigenschappen. Onderzoek door Pons wees uit dat de veensoort toch geen grote invloed op de bodemeigenschappen had in het midden van de 19e eeuw. Pons schreef dat toe aan de dominerende rol van toemaak op de bodemeigenschappen.
-Toemaak werd vaak verkocht aan tuinders in het Westland en aan bollentelers. In de Tweede Wereldoorlog was er voor het vee geen voergraan beschikbaar. De bedrijven die in het verleden geen toemaak hadden verkocht bleken veel minder last te hebben van de gewijzigde omstandigheden.
-Toemaak wordt al langer niet meer gebruikt. Recent onderzoek toont aan dat de veensoort (koolstofpercentage van de organische stof) toch wel invloed op de bodemeigenschappen heeft (van Eekeren, 2012). Mogelijk geeft dit aan dat het huidige drijfmestgebruik toemaak toch niet in voldoende mate kan vervangen. Nieuwe meststoffen moeten mogelijk ontwikkeld worden om een optimale bodemkwaliteit te verkrijgen.
Geen maïs
Maïs is in de melkveehouderij gewild als aanvulling op gras bij het voer. De maïsteelt betekent evenwel een versterkte afbraak van de organische stof. Verder heeft de inzaai, maar vooral de oogst met zware machines bij natte omstandigheden, een negatieve invloed op de bodemstructuur. Teelt van maïs moet zoveel mogelijk beperkt worden.
Berijden en betreden
Juist op veen is het van belang om onder natte omstandigheden gebruik van zware machines en beweiden met veel koeien op een kleinere oppervlakte zoveel mogelijk te voorkomen. Kies bij beweiden de percelen uit die dat het beste kunnen verdragen. Let bij mechanisatie op de juiste banden en de juiste bandenspanning.